Kom snel naar me toe, want Demas heeft me verlaten; hij heeft deze wereld lief gekregen en is naar Tessalonica vertrokken. Crescens is naar Galatië gegaan, Titus naar Dalmatië. Alleen Lucas is bij me gebleven. Haal Marcus op en neem hem met je mee, want hij kan mij goede diensten bewijzen. Tychikus heb ik naar Efeze gestuurd. Als je komt, neem dan de mantel mee die ik in Troas bij Karpus heb laten liggen, en ook de boeken, vooral die van perkament. Alexander, de kopersmid, heeft mij veel kwaad gedaan; de Heer zal hem zijn verdiende loon geven. Ook jij moet voor hem oppassen, hij heeft onze verkondiging sterk tegengewerkt.
Bij mijn eerste verdediging heeft niemand mij bijgestaan, ze hebben mij allemaal in de steek gelaten. Moge het hun niet worden aangerekend. Maar de Heer heeft me ter zijde gestaan en me kracht gegeven, zodat ik de verkondiging tot een goed einde heb gebracht en alle volken de boodschap hebben gehoord. Ik ben gered uit de muil van de leeuw. De Heer zal me van alle kwaad redden en me veilig naar Zijn hemels koninkrijk brengen. Hem komt de eer toe tot in alle eeuwigheid. Amen.
Groet Prisca en Aquila, en de huisgenoten van Onesiforus. Erastus is in Korinte gebleven, Trofimus heb ik ziek in Milete achtergelaten. Probeer voor de winter te komen. Eubulus, Pudens, Linus, Claudia en alle andere broeders en zusters laten je groeten.
De Heer zij met je. Genade zij met jullie.